10 juni 2025
tijdschrift

De term ‘vervreemding’ voor dit nummer is zeer opzettelijk gekozen, maar het is uiteindelijk een gebrekkige term die nét niet raakt aan wat we proberen te beschrijven. Want wat is ‘vreemd’ maken? Een uitstapje naar het Engels helpt: ‘defamiliarisation’. Yes, dat komt dichterbij, want we willen benadrukken dat vervreemding niet per se gaat om een aanvaring met het vreemde, met het onmogelijke of absurde, maar eerder om het ondermijnen van dingen die we dachten te kennen. Her-onbekendmaking: het overbekende wordt in een nieuw licht gezet waardoor we iets dat we normaal of saai waren gaan vinden opnieuw kunnen waarnemen.
(…)
Vervreemding: het moment dat de dingen vreemd worden. Maar wat is vreemd, kunnen we dat weten als we geen flauw idee hebben wat ‘normaal’ is? Alles hangt af van de context waarin iets gezegd, gezien of gebruikt wordt. We spreken dus direct over conventies, over wat we zien als de standaard en wat als de afwijking, want niks is natuurlijk, niks begint als vanzelfsprekend. Ook interpunctie is eens uitgevonden.
Dat interpunctie ook maar een conventie is, heeft L.J. De Brouwer zich ter harte genomen: hun presenteert een pirouettende wáás van woorden om een waas van extase en zintuigen voelbaar te maken, en hoe taai de tekst op het eerste gezicht ook lijkt: geen woord staat op de verkeerde plek. Er zijn parallellen te zien met de daverende tekst van Julie Vanhoenacker, waarin een relaas van sluimerend geweld en plotse metamorfose ook een bijzondere bladspiegel vergt: dit kan alleen op deze manier verteld worden. De Verwandlung van mens naar iets anders slaat ons weer in het gezicht in de poëziebijdrage van Sanne Morssink, waarin elke regel doordrongen is van de vervreemding van onze waarneming.
In ‘Nacht zonder maan’ van Joost Eriksen smelten stijl en inhoud op een heel andere manier samen: in een kale taal gespeend van metafoor begeven we ons als een camera door de wereld tot we húnkeren naar invulling, naar betekenis, maar de tekst weigert de eindjes voor de lezer aan elkaar te knopen. Dit leidt tot vragen over betekenis en de rol van de schrijver die ook Anke Cuijpers in haar indringende gedicht naar voren schuift, een gedicht dat in maar een paar strofen rake tikken uitdeelt. Het zoeken naar grip, betekenis, invulling vindt een panisch crescendo in ‘Jeuk’ van Annelore Smits, waarin álles een signaal is dat geïnterpreteerd of onderdrukt moet worden, en alle automatische manieren van reageren verdacht of zinloos zijn.
Dat een zekere mate van afstandelijkheid vaak helpt om vervreemding teweeg te brengen zien we in Aafke van Pelts ‘Nestelnestelnesteldrang’ over een ondergelopen stad. De verteller kijkt als een zachtaardige antropoloog of een buitenaards wezen naar de wereld, de mensen én haar eigen gedachten. Dit veroorzaakt een droomachtige sfeer die veel lezers met vervreemding zullen associëren en die we voortzetten met Astrid Verstrepens verhaal waarin het surreële als hypernormaal wordt beschreven. Als we de wereld niet begrijpen hebben we niet goed genoeg opgelet: er zijn zeemeerminnen en opgezette dochters, maar ineens ook juridische overwegingen.
De tekst van Robin van Ommen neemt het droomachtige stokje over en presenteert – met verwijzing naar Calvino’s De onzichtbare steden (1972) – de stad Broca, waar het spreken zelf verboden is en communiceren met anderen een verzetsdaad wordt. Nog vreemder wordt het als Hilde Onis ons in haar poëzie meeneemt naar een rioolkrokodil en ons laat meevoelen met alles dat doorgespoeld en vergeten wordt.
Jasmijn Lobik benadrukt in haar verhaal hoe verbeelding de werkelijkheid kan bedekken en vlecht thema, stijl en plot strak samen: in een soepele beweging zwaaien we van ‘echt’ naar ‘verbeeld’ terwijl het gesprek tussen twee vriendinnen ons laat zien dat de werkelijkheid soms niet op kan tegen wat mensen zich willen voorstellen. Eenzelfde verstoring voelen we in Marieke Haenebalcke’s vertaling van de Sloveense Adja Bračič, waarin de verteller aan haar eigen bestaan gaat twijfelen door de confrontatie met diverse dubbelgangers.
De kunstenaars in dit nummer: Sheida Soleimani bouwt complexe collage-tableaus die ze vervolgens fotografeert, waardoor gebaren en beelden geïsoleerd raken of disparate elementen naadloos samengebracht worden. De werken benadrukken daarmee de gemaaktheid van alle visuele signalen die we ontvangen en benadrukken het thema vervreemding daarmee op een socio-politieke wijze. Filip Vervaet creëert sculpturen en installaties die de kijker meenemen in een vervreemdende, parallelle realiteit, gedreven door een fascinatie voor een verdwenen natuur. Met hypermenselijke producten zoals dichroïde coatings enerzijds en robuuste materialen anderzijds schept hij vensters op mysterieuze werelden. Door hun kunstmatigheid kunnen we de materialen en de vormen, én betekenisgevingsprocessen daaromheen, pas echt waarnemen.
Peetouders: Steven Van Ammel en Saskia de Coster.
Themaverantwoordelijke: Christiaan Ronda.
Gastredactie: Lieven Stoefs en Luc Geeraert.
DIT BERICHT DELEN