8 juni 2023
roergebied

Image

Raf Njotea kiest ook voor … ‘Protestbord met Bezemsteel’ van Christos Ikonomou in vertaling van Eveline Mineur

Raf Njotea liet het volgende optekenen na het lezen van #44 Blur: “Er waren een paar teksten die er voor mij uitsprongen. Ik ben uiteindelijk gegaan voor ‘Protestbord met bezemsteel’ en ‘het rood achter de zon’.” Die tweede tekst stelden we al aan je voor hier op Roergebied, nu kan je ook de andere favoriete keuze van Raf lezen.

Soms vind je de juiste woorden niet, nooit, om uitdrukking te geven aan wat je voelt. ‘Protestbord met bezemsteel’ (het klinkt als de titel van een postmodern kunstwerk) gaat voor mij over zin proberen te vinden in de zinloosheid. Het is een pretentieloze tekst, die zijn sterkte maar gaandeweg uitspeelt, met een hoofdpersonage dat het midden houdt tussen tragische antiheld en nobele rebel. De korte stream-of-consciousness-passages zijn een slim stijlelement waarmee de schrijver je aandacht even grijpt en je weer dichter bij de personages brengt, bij hun drijfveren, frustraties, angsten. Een verhaal dat tegelijk troost en vervreemding brengt”, zegt Raf over dit kortverhaal.


‘Protestbord met bezemsteel’ van Christos Ikonomou in vertaling van Eveline Mineur

Bij dageraad zat de lucht vol kleine verspreide wolken alsof er daarboven een zware ontploffing had plaatsgevonden. Yannis Englezos keek in de spiegel en waste zich met koud water en kamde zijn haar met zijn vingers en keek in de spiegel en kneep in zijn wangen om ze wat kleur te geven. Hij had al vier dagen niet geslapen vier hele dagen had hij geen oog dichtgedaan, en nu in de duisternis van de dag en de kilte van het appartement voelde hij iets in zijn binnenste heel heel klein worden, verschrompelen en verdorren en zwart worden als een peperkorrel. 

Hij was magazijnbaas bij supermarkt Galaxias op de Kesariastraat, de eerste die ze in Nikea hadden geopend. 

Leugenaar, zei hij tegen de spiegel. Laffe leugenaar.

En dat was het een-na-laatste dat hij die dag zou zeggen.

*

In de keuken zette hij koffie en keek uit het raam. Tweede paasdag. Christus zou al twee keer verrezen zijn maar buiten leek er niets veranderd. Duisternis en kilte, er hing regen in de lucht, net als op Goede Vrijdag.

Hij keerde terug naar de woonkamer en ging verder met zijn half afgemaakte werk. Uit wat oude multomappen haalde hij zestien kartonnen A4-tabbladen en plakte er telkens twee aan elkaar met een lijmstift en legde ze in een rechthoek van 84 bij 59,4 centimeter op het versleten tapijt. Daarna plakte hij de acht dubbele vellen met sellotape aan elkaar en draaide ze om en plakte ook die kant vast met sellotape en pakte toen de rode bezemsteel en begon die met een doek af te nemen, langzaam en zorgvuldig, als een uitgebluste jager die laat op een winternacht bij het vuur zit en zijn geweer schoonmaakt en naar de dansende vlammen kijkt en zich angstig afvraagt hoe de jaren ongemerkt voorbijgevlogen zijn en hoe hij die ooit jager was, nu zelf prooi was geworden.

Toen hij daarmee klaar was, bracht hij een lange streep lijm aan op het karton en drukte de bezemsteel stevig op de lijm en telde tot zeventig. Vervolgens knipte hij vier stukjes rode draad af, elk twintig centimeter lang, maakte acht gaatjes in het karton, aan beide kanten van de bezemsteel, reeg de stukjes draad door de gaatjes en bond het karton stevig vast aan de bezemsteel. Hij keek naar zijn geïmproviseerde protestbord en stak een sigaret op. Hij rookte door tot aan het filter en bij elke trek brandde de rook in zijn keel – hij had de afgelopen vier dagen een hele slof opgerookt. Hij wachtte even en hief de stok toen hoog boven zijn hoofd en zwaaide hem heen en weer om te zien of hij stevig vastzat aan het karton. Prutswerk. Maar zoals de zaken ervoor stonden was dit het beste dat hij voor elkaar kon krijgen. Zoals de zaken ervoor stonden kon hij niet langer wachten.

Hij stak een sigaret op en ging met opgetrokken knieën op het tapijt liggen. Hij hoorde kerkklokken luiden en dacht bij zichzelf hoe verschrikkelijk het was het lichaam van Christus te eten en het bloed van Christus te drinken en hij rookte terwijl hij naar buiten keek naar de dag die geen greintje leek op te klaren of zachter te worden. 

*

Op Witte Donderdag was Petros Frangos, zijn beste en enige vriend, verongelukt op een bouwplaats aan de Papadiamantis, op een steenworp afstand van de oude begraafplaats van Nikea. Geëlektrocuteerd. Hij was niet op slag dood. Hij stierf twee dagen later, op de avond voor Pasen, op de ic van het staatsziekenhuis. Hij was een ervaren metaalbewerker, een goede bouwvakker, één van de laatste Grieken in het vak. En die dag, Witte Donderdag, had de opzichter Petros gedwongen om tot in de namiddag hoog in het gebouw door te blijven werken – Pasen, stakingen, ze liepen achter op schema. En Petros zei oké maar het was niet oké. Hij haastte zich om het werk af te krijgen omdat ze diezelfde avond naar Yannis’ dorp in Epirus zouden gaan. Ze zouden samen Pasen vieren in de bergen van Epirus. Neem me mee de bergen in. Ik vier Pasen niet weer hier, had hij tegen Yannis gezegd. Ik wil het proberen, had hij gezegd, om te zien hoe het is want ik ben hier weg vriend. Alles is hier slechter geworden de mensen zijn gek geworden ik ben bang voor ze. Jij zegt dat geven en nemen het enige is dat het leven de moeite waard maakt. Maar wat doe je als niemand wil nemen? Wat doe je als je niemand vindt aan wie je kunt geven of van wie je kunt nemen? Kortom, de bergen zijn de toekomst – dat soort onzin zei hij tegen Yannis.

Net als Kolokotronis zei hij: Geef ons de bergen, al moeten we stenen eten.

En toen, terwijl hij een aantal stukken betonstaal droeg, bleef het uiteinde van een stuk betonstaal in een hoogspanningslijn haken en jaagde er vierentwintigduizend volt door Petros heen waardoor zijn lichaam begon te schokken en hij boven op een hoop cementpoeder werd geslingerd als iets wat al dood was of nooit in leven was geweest.

Zelfs geen water, had hij tegen Yannis gezegd. Over twee jaar zullen we zelfs geen drinkwater meer hebben. Dat zeiden ze ook op het nieuws. Daarom zeg ik berg en nog eens berg. Ik hou het hier niet meer uit. Ik ben het spuugzat om elke dag voor verrassingen te komen staan. Hier is ieder mens elke dag een klap in het gezicht. 

Of een stuk betonstaal, om het in mijn eigen woorden te zeggen. 

*

Hij was niet op slag dood. Hij stierf op de avond voor Pasen op de ic van het staatsziekenhuis van Nikea. Vanbinnen is hij helemaal verbrand, zeiden de artsen. De huid van zijn voetzolen had losgelaten en zijn voeten leken wel schoenen zonder zolen. Die twee dagen bezocht Yannis de ic drie, vier keer en telkens droeg hij een mondkapje, handschoenen en plastic hoesjes over zijn laarzen – nieuwe, warme laarzen met stevige, gave zolen – en telkens ging hij naast het bed staan en zag hij hoe Petros’ hand of voet begon te schokken, niet twee- niet drie- maar viermaal achter elkaar en telkens kreeg Yannis tranen in zijn ogen en om moed te verzamelen mompelde hij zomaar uit het niets een paar oude gebeden die hij was vergeten. Maar de stuiptrekkingen waren niet het werk van god. Het was de stroom waardoor Petros stuiptrekkingen kreeg – zo veel stroom was er achtergebleven in zijn lijf.

En ’s nachts maakte hij om wakker te blijven rekensommen op pakjes sigaretten. Hij deelde de vierentwintigduizend volt door Petros’ leeftijd en berekende zo de hoeveelheid volt per jaar van zijn leven. Hij vermenigvuldigde Petros’ leeftijd met 365 en deelde 24.000 door dat getal en berekende zo de hoeveelheid volt per dag in het leven van Petros. Daarna deed hij hetzelfde met de uren en minuten en seconden. Zo bleef hij de hele nacht bezig.

Wanneer hij het rekenen zat was, schreef hij andere dingen op.

Ben je wezen barbecueën Petrol? Je stinkt naar rook! 

Pas op! Verboden de patiënt aan te raken! Hij suizelt!

Wat is zwart, verbrand en ligt stuiptrekkend in bed? Petros!

Je hebt het lichaam van een sidderaal ai ai ai ai dans de tsifteteli. 

Hahahahaha, schreef Yannis op de pakjes.

Hahahahaha.

(…)


Christos Ikonomou (1970) komt uit Athene, schrijft korte verhalen en vertaalde o.a.
D.H. Lawrence, Nabokov, Faulkner en Carver in het Grieks. Hij heeft vier
verhalenbundels uitgebracht. Het in dit nummer opgenomen verhaal komt uit Κάτι θα
γίνει, θα δεις [Er gaat iets gebeuren, je zult het zien] (2010), dat de Greek State
Award for Literature won en in 2011 het meest gerecenseerde boek van Griekenland
werd. Zijn werk is in elf talen vertaald.

Eveline Mineur (1997) vertaalt uit het Grieks en redigeert teksten voor culturele
instellingen. Ze studeerde Literatuurwetenschap en Nieuwgriekse taal en cultuur aan
de Universiteit van Amsterdam. In 2022 volgde ze een Ontwikkelingstraject voor
veelbelovende beginnende vertalers van het Expertisecentrum Literair Vertalen, in
het kader waarvan ze het in dit nummer opgenomen verhaal van Christos Ikonomou
vertaalde. Begin 2023 maakte ze in tijdschrift Terras haar literair vertaaldebuut.


Wil je het volledige verhaal lezen? Koop #44 Blur in onze webwinkel of in een van deze boekhandels. Of word abonnee, dan krijg je automatisch #44 Blur toegestuurd als welkomstexemplaar. Dat is meteen ook de beste manier om ons te steunen.


DIT BERICHT DELEN