1 november 2020
roergebied

Image

Bas Tuurder leest zijn verhaal ‘8’

“Alles is, van leven op, gekropen in een vlam. En de hele wereld gehuld in geurloze gelatine. Korzelig, met kersenpitten doorspekt, een stressbal, gelaten, los.”

Bas Tuurder leest ‘8’. Een tekst die ons inkijk geeft in de gedachtenwereld van een wankelende stuntman. Luister naar Bas. En lees hieronder de volledige tekst.


8

Rook legt zich neer bij een straal licht. Hij zit er maar stilletjes naar te kijken.
Zijn hoofd leeg of wat daar ook in. De buurt van komt leegte, gaat leegte, begint. Te denken is het punt waarop hij staat. Altijd is wat volgt niet niets dan beschrijving.
Dat de nacht zwoel is, en van sterren. Zwanger, sterren, die toch maar niet hun geboorte. Kunnen vergeten is licht een straal, rook, kijken. En zien dat, de nacht een maan rijk. Alles is, van leven op, gekropen in een vlam. En de hele wereld gehuld in geurloze gelatine. Korzelig, met kersenpitten doorspekt, een stressbal, gelaten, los.
Gestoeld is hij het wachten gewoon wachten gewoon. Zijn hand, sigaret tussen wijs- en middenvinger, streelt. Zijn arm, gebogen, de haartjes daarop, rechtop, kenteren. Opgedroogd zweet vecht met almaar meer opwellend zweet. Winst, verlies, almaar meer licht is kunnen vergeten. Dat voorbedachte raad eindigt in gelijke stand, opzettelijk.

   En dader lamp die de slinkse nacht overdraagt. Zwalpend zwaaiend van hitte naar stoom en oud. En nieuw is zijn verlangen dat niet wil. Dat de ene warmte zo dik ligt op. De andere ligt op de ene warmte, dik. Zo hel schijnt het en het helpt niet. Het werkt niet, het zal zijn, die leegte. Van één druppel stoom baant zich een weg. Platgetreden, een pad van een plan lachend beraamd. Binnenin de behuizing van de bedrading, naar daar. Vochtig en afgeteld, kort en ontstoken, nachtlamp gesprongen. Als alarm, megafonisch, gewiste stem, luidkeels vermomd.
Zijn maag legt zich glazig neer bij hoe. Is het mogelijk hoe weinig honger hij heeft? Nog en na zolang zo hongerig te zijn? Dat er niets dan maagzuur brandt, vanbinnen, diep. Dieper, dat zijn darmen plakken van het niet-verteren. Dat hij leeg is en op en moe. Sleurt aan zijn sigaret, vergeet dat hij denkt. In een bepaalde volgorde, van onbepaald richting bepaald.
Het zou een leven kunnen zijn, mompelt hij. Binnensmonds waar de laatste smaak zich gewillig aandient. Hij bijt een velletje van zijn duim, kort. Snel en scherptands, aftands wellustig sabbelt hij erop. Spuugt het dan de kamer in, het velletje. Als een komeet, mompelt hij, alle etiquette vergetend. Buitensmonds waar de laatste smaak een coma blaast. Zonder handschoenen had het mogelijk geleken, adem eten. En proeven hoe maniëristisch hermetisch inhalerend hij vergaat.
Als dat stukje vlees daar, dat velletje daar. Dat sterrenstofje waarvan hij weet hoe het komt. Hoe het gaat, geïnhaleerd door kamgaren tapijtharen, vergaat. Vergaat en gaat naar waar een buik wacht. Een insectenbuik, een stukken van mensen etende insectenbuik. Beschikkend over de onverschilligste, meest perfecte voorraad maagzuur. Perfect om dat mensenvlees te verteren en excreteren. Een insect dat honger heeft omdat het eet. Regelmatig, volgens een insectendieet, waaruit dat ook bestaat. Hoeveel procent ervan zou uit dorre mensenvelletjes bestaan?

    De mompel van zijn stem toert met muren. Echo’s keren, niet geheel onpijnlijk, weer en terug. Alsof het galmen na het botsen wat meenam. Van de muren, van het raam, steen, glas. Minuscule brokjes en scherven dringen zijn lijf binnen. Dat hij opveerde en de sigaret liet vallen.
Directies, in zijn ogen, wakkeren zijn wil aan. Flakkeren herinneringen flauwtjes op, dan van gedroomde kassuccessen. Amusementswaarde, en uitroepen van verbazing, en wegdraaiende ogen. Redenen en beoogde resultaten, niet van stoffige sterren. Niet van stoffige maan, niet van gesprongen lamp. Een licht laat haar straal vallen op neer. De rook erbij, het smeulen, de tranen verdampen. Een herinnering van de toekomst zoals dat nu. Zoals dat nu niet is, is hij wel. Omgeven door de wereld, dringend, de tijd, ontkennend. En wie hij is, is niemand meer minder. Niemand die hij nooit dacht te zullen zijn.
Daaraan denkt hij nu, wat van zichzelf gemaakt? Wat met zichzelf gedaan, dat het voorgaande ontdoet? Dat niet het honderd keer gedane, herhaalde, herhaalt? Dat hij van zichzelf een leugenaar heeft gemaakt. En niemand die hij dacht te zullen zijn. Zit er maar naar te kijken, vanuit ooit. Naar hem en hoe hard de wereld weg. De context weg van de weg, man, weg. De kapstok verrast over niets aan te hangen. Het tapijt onder hem uit, het insect knapperig. De muren, het raam, steen, glas, zijn mompel. In een kamer die hem niet situeren kan. Niet in een plaats, niet in een tijd. Niet in iemand die nog weet wat doen. Of waarom doen, of actie echt geroepen moet?
Benen klaar, rug klaar, schouders gespannen, kop helder. Blik zijwaarts gericht op het teken te geven. Gegeven, een leven, gekregen, een leven, even concentreren. En dan alles laten, alles laten welgevallen, vallen. Hij heeft geen verzet, geen besef van overgave. Spelen, rollen, acteren niet vergeten, acteren, rollen, spelen. Voor dood, het moet niet herinnerd, niet vergeten. Het speelt maar dat het staart, de leegte. Een moment dat beide kanten aankan, komt, gaat. De buurt is alomtegenwoordig, wordt bekeken en genoten. Tot in het oneindige, bekeken, genoten, gerol, gerol. Omgeduwd, of gevallen, gesprongen, opgestookt, aangezet, uitgedoofd, hij. Op zijn zijde, ligt te smeulen, geeft acht.
Hij, stuntman van zijn dromen te tonen, toont. Zich, Stuntman nummer acht, her te bekijken, hij. Hij, in de ogen van de dood bekeken. In oneindige gevolgen tussen ooit en nooit gekanteld. Brokstukken van vlammen op de loer, likkend zuur. In een foetushouding, aan feitenverificatie voorbij, rook in. Rook uit, zijn mond open een idee happend. Op te staan, een richting uit te gaan. Dooft licht, actie gedaan, spel gespeeld, rol geleefd. Het vuur slaat alle armen om zich heen. Verzengt sigaret, haren op zijn arm, zijn stem. Klinkt raar, ingesmeerd, ingestudeerd, belaagd door andermans verwachtingen. Rasperig, goor en van brok en glas doorgeslikt. Alles in een lichterlaaie buik, vol, vol, vol.


Over Bas Tuurder
Dat Bas dingen deed, doet en niet, is warempel onherroepelijk. en niet te bewijzen. dat hij tuurt. traag is. en iets met wormen opeten en het midden zijn. Bas leeft, al is er vast iemand die zijn leven beter leeft. dat valt te verzinnen. doet u maar.


DIT BERICHT DELEN